De budgetten voor FG’s zijn, in vergelijking met een CIP-enquête uit 2018, ‘duidelijk schaarser én lager’.
Steeds meer functionarissen voor gegevensbescherming (FG’s) geven aan te weinig tijd te hebben voor het uitoefenen van hun functie. Dat blijkt uit een enquête van het Centrum Informatiebeveiliging en Privacybescherming (CIP) onder 231 fg’s bij overheden en andere publieke organisaties. Het lijkt er wel op dat de rol, die niet altijd de verdiende aandacht krijgt, steeds serieuzer wordt genomen.
Frictie
Het beeld, concludeert het CIP, is ‘niet eenduidig’: acht op de tien respondenten ervaren (sterke) verbetering in hun positie in de organisatie, maar daartegenover staat ‘dat bijna de helft van hen nog als deeltijd-fg werkt, onvoldoende beschikbare tijd voor de functie-uitvoering zegt te hebben en toegenomen frictie ervaart met andere rollen’.
Bijna de helft van de respondenten geeft aan te weinig tijd te hebben voor het uitoefenen van de functie – in 2018 was dat slechts een derde. Dat sentiment lijkt te worden bevestigd door het toenemende aantal respondenten (een stijging van 12 naar 33 procent) dat belangenconflicten zegt te ervaren of daarover bezorgd is. Hiervoor kunnen ook andere oorzaken zijn, zoals het feit dat ruim de helft van de FG’s de functie in deeltijd uitvoert.
De budgetten zijn, in vergelijking met een CIP-enquête uit 2018, ‘duidelijk schaarser én lager’. Het voor de FG beschikbare personeel is afgenomen: ‘Maar liefst 45 procent van de respondenten stuurt geen eigen medewerkers aan, iets dat in 2018 nog op 29 procent lag.’
Moeite met overtuigen
‘Een mogelijke meetlat voor de volwassenheid van privacy-activiteiten binnen een organisatie is de staat van het verwerkingsregister.’ Het aantal respondenten zonder verwerkingsregisters is gedaald van 8 naar 1 procent, maar het aantal dat ontevreden is met de staat van hun verwerkingsregister is toegenomen van 34 naar 41 procent. De meeste organisaties lijken ‘nog ver verwijderd van een dekkende registratie van alle verwerkingen, zelfs van alle kritieke verwerkingen’.
FG’s blijken verder steeds meer moeite te hebben om medewerkers te overtuigen van het belang van privacy en het realiseren van gedragsverandering is nóg moeilijker. De respondenten zijn hier aanzienlijk pessimistischer over. Dit kan ook te maken hebben met de verschuiving van de focus van de werkvloer naar het bestuur – een ander verschijnsel dat uit de enquête blijkt. Hier komt weer bij kijken dat de FG’s minder positief zijn over het privacybewustzijn van hun bestuurders.
Duidelijk is wel dat de functie steeds serieuzer wordt genomen. ‘FG’s vinden hun bestuurders goed bereikbaar en de toezichthoudende focus van de FG’s is gegroeid. Dat zijn positieve signalen.’
Bron: BinnenlandsBestuur digitaal (Alexander Leeuw)